Hieronder een hertaling die ik heb gemaakt van het vorige bericht in wat moderner Nederlands. Het betreft een verslag van het bezoek van Adriana Constantia Sohier, Vrouwe van Warmenhuizen, waarvan het origineel door haarzelf geschreven is.
Verslag van onze reis naar Warmenhuizen in juli 1706
Op 22 juli 1706 om 5 uur in de ochtend zijn juffr. Rietmolen en ik van Sandvliet vertrokken met bestemming Alkmaar, om daar de nacht door te brengen en uit te rusten. Onderweg passeerden wij Hillegom, Bennebroek, Haarlem, Santpoort en Velsen. Vervolgens hebben wij in Beverwijk ongeveer 3 of 4 uur uitgerust, en reden vervolgens via Uitgeest, Limmen en Heiloo, waarna wij om ongeveer 7 uur in de avond in Alkmaar aankwamen. Daar verbleven wij in de voornaamste herberg genaamd de Toelast, waar alle fatsoenlijke mensen hun intrek nemen. Onze keukenmeid was daar ook al. Zij was met de bagage met de schuit van Haarlem naar Alkmaar gereisd. Om drie uur in de ochtend zonden wij onze knecht met paard naar Warmenhuizen, om onze secretaris daar op de hoogte te brengen van onze aankomst in Alkmaar. Hij kwam terug met het bericht dat de jonge secretaris (1) met zijn huisvrouw ons in Alkmaar zou opwachten en hun dienst aanbieden.
Om 7 uur in de ochtend van vrijdag 23 juli kwam de jonge secretaris met zijn vrouw aan in ons logement. Om 8 uur kwam hij ons begroeten in onze kamer, en na de nodige handelingen in Alkmaar zijn we om 11 uur met de secretaris en zijn vrouw op reis gegaan naar Warmenhuizen. We passeerden de dorpen Bergen, Schoorl en Schoorldam, welke laatstgenoemde ook van mij is, en zo naderden wij Warmenhuizen. Dicht bij het dorp, binnen de gemeente zijn twee hekken. Na het passeren van de eerste vroegen enkele mensen of ik de Vrouwe van Warmenhuizen was. Ik antwoordde ja. Daarop liepen ze voor ons uit en riepen ‘daar komt de Vrouwe van Warmenhuizen aan, laten wij haar verwelkomen’. Nadat we het tweede hek voorbij gereden waren kwamen wij in mijn vrije heerlijkheid van Warmenhuizen, waar iedereen uit de huizen kwam. De mensen juichten en schreeuwden ‘wees welkom, wij hebben zo naar u verlangd, wat zijn we blij u te zien, lang leve de Vrouwe van Warmenhuizen’. De mensenmassa en hun bijzondere vreugde was waardig om te aanschouwen. Verschillende huislieden die op het land werkten, kwamen met zoveel ijver aanlopen dat sommige zelfs in de sloten liepen. Deze mensen vergezelden ons van het begin van de heerlijkheid tot aan het huis van de oude secretaris (1) waar wij ons logement zouden nemen. Hij woont zeer plezierig. Voor zijn deur aan de openbare weg is een groot bleekveld met in het midden een schoon hekje met een ‘zoet’ straatje richting zijn huis. Aan het eind van het bleekveld en deze straat is een redelijk hoge brug waaronder de trekvaart passeert van Alkmaar naar Warmenhuizen, en naar geheel Noord-Holland. Over deze brug gaat het naar het huis van de secretaris. Op het bleekveld aan iedere zijde van het hekje stonden de mensen opgesteld om ons te zien passeren naar het huis van mijn secretaris. Er was bijna geen ruimte om daar te komen door de menigte van het volk. De oude secretaris kwam bij de koets om ons in te halen, en ontving ons met veel liefde en eerbied, en verzocht ons in zijn huis te komen. De buitengewone genegenheid van alle inwoners die mij betuigden heel verheugd te zijn met mijn komst is niet uit te drukken. Verschillende mensen schreeuwden van vreugde. Het was niet mogelijk om hun tedere liefde en blijdschap zonder ontroering aan te zien. Om ongeveer 2 uur in de middag traden wij dan eindelijk het huis van de secretaris binnen. Hij en zijn huisvrouw ontvingen ons met uitzonderlijke tekenen van vreugde. Nadat wij het middagmaal daar genoten hadden, wou mijn predikant met zijn huisvrouw ons begroeten wat wij om half zes afspraken. Zijn gedistingeerde toespraak bevatte het volgende: hij was blij het geluk te hebben om de regerende Vrouwe van Warmenhuizen en juffr. Rietmolen te mogen complimenteren, en hij wenste haar nog vele voorspoedige jaren als Vrouwe van haar vrije heerlijkheid. Na een uurtje nam hij afscheid. Daarna kwamen nog enkele goede vrienden en oude regenten van Warmenhuizen om ons ook te verwelkomen, waarmee de dag ten einde liep.
Op zaterdag 24 juli deed ik in de morgen mijn boekhouding van mijn bezittingen in Warmenhuizen. Normaal gesproken komt de secretaris daar speciaal voor over, maar omdat ik nu toch zelf in Warmenhuizen was, wilde ik het daar wel doen. Na de middag verbleven wij met de oude en jonge secretaris en hun huisvrouwen. Daarna wilden wij vrij zijn zoals we via onze bode hadden gevraagd. Om ongeveer 7 uur gingen wij de kerk bezichtigen. Deze stond op niet verder dan 8 à 10 huizen afstand van de secretaris zijn huis. Omdat er geen speciale stoelen voor de Heer of Vrouwe in de kerk stonden, liet ik mijn koster enige banken recht voor de preekstoel plaatsen met twee fluwelen stoelen waar wij zondag op zouden gaan zitten. Daarna bezichtigden wij het rechthuis, de schepen- en weesmeesterskamer, en de school met schoolmeestershuis. Thuis gekomen zei de secretaris mij dat enige goede vrienden verzocht hadden of wij in de ochtend, of liever na de middag, in de kerk zouden komen. De burgers van Krabbendam en Schoorldam, welke ook mijn heerlijkheden zijn, zouden dan ook graag in de kerk van Warmenhuizen willen komen om hun Vrouwe voor de eerst keer te zien. Wij zeiden dat wij voor hun plezier in de namiddag onze godsdienst zouden waarnemen. Dit is wel tegen onze gebruikelijke gewoonte, maar voor het plezier van de inwoners zouden wij hiervan afstappen, wat zeer aangenaam door iedereen werd ervaren.
Op zondag 25 juli om 1 uur gingen wij zonder koets naar de kerk, gevolgd door ons personeel en een behoorlijk aantal mensen die op onze komst hadden gewacht. Men zong een speciaal uitgekozen psalm, te weten de 45e voor de predicatie, waarvan ze van tevoren hadden gevraagd of ik dat goed vond. De heer Hondius, mijn predikant in Warmenhuizen deed een deftige preek, en had mij met een openbare zegen begroet. Hij achtte zich bijzonder gelukkig om zijn gehoor te zien in tegenwoordigheid van zijn regerende Vrouwe, en hoopte dat zij vele jaren gelukkig zal zijn met alle tijdelijke en geestelijke zegeningen etc. Verder sprak hij zijn burgers toe en bemerkte hun vreugde over de komst van hun Vrouwe in deze heerlijkheid. De eer en vriendschap die zij haar bewezen is zeer billijk omdat zijn haar veel verschuldigd zijn. Hij wenste dat zij nog lang onder zo’n vreedzame regering zouden leven, en haar liefde en trouw zullen bewijzen zoals gehoorzame onderdanen schuldig zijn etc. Na de preek zong men het derde vers van psalm 72. Bij het uitgaan van de kerk ordenden de mensen zich om ons te laten gaan door de middelste galerij van de kerk, met aan beide zijden het volk geplaatst, waar zij ons met Gods zegen een lang leven toewensten, en ons vergezelden tot het huis van de secretaris waar wij logeerden. De meeste mensen bleven voor het huis staan in de verwachting dat zij ons door de deur of vensters nog zouden zien, wat zij luid riepen en verzochten. Wij hadden een behoorlijke hoeveelheid suiker amandelen vanuit Alkmaar laten komen om uit te delen aan de kinderen van Warmenhuizen tijdens ons vertrek, maar omdat er nu veel kinderen aanwezig waren, en wij verzocht werden bij de deur te komen, besloten wij deze suiker amandelen te strooien onder het volk. Het was een groot plezier om de vreugde te zien van allen, zowel oud als jong, zelfs mannen met grijze haren, die even graag naar de suiker grepen. Zij zeiden zo in hun schik te zijn met deze onverwachte zoetigheid als met de suiker zelf. Dit vermaak duurde ongeveer een kwartier tot wij ons weer in huis terugtrokken onder het toeroepen van vele dankzeggingen. Voordat ik over ga tot verdere plechtigheden, moet ik tussendoor iets zeggen over de kerk van Warmenhuizen. Deze is zeer groot en deftig en heeft een grote galerij rondom de banken, net als in de grote kerk van Den Haag. In het midden van de banken is een grote doorgang met aan beide zijden zes zware pilaren. Hieruit gaat met rechtdoor naar het koor dat mooi groot is en zeer bijzonder geschilderd is, afbeeldende verschillende verhalen uit het oude testament. Deze kerk is ongeveer net zo groot als de kloosterkerk in Den Haag, en heeft drie ‘brave’ klokken, boven in de toren, die dagelijks geluid worden als er iemand overleden is, wat een groot ornament is voor een dorp aangezien nergens of zeldzaam een kerk gevonden wordt met meer dan een klok.
Terug naar ons verblijf, op zondagmiddag om 4 uur kwam de bode namens de regenten vragen of ze het geluk mochten hebben om ons te verwelkomen. Ik sprak af om 5 uur. Daarop kwamen twee burgemeesters, acht schepenen, de baljuw, schout en secretaris, zijnde de huidige regenten. De oude vroedschappen hadden de een na de ander hun plicht al afgelegd. De oudste burgemeester richtte zich tot mij namens het hele college. Zij achtten zich zeer gelukkig hun vrije Vrouwe te mogen begroeten en wensten haar een langdurige en gezegende regering met alle denkbare voorspoed. Zij drongen sterk aan om ons een andere dag te mogen trakteren, maar ik bedankte hartelijk en zei dat deze uitnodiging mij genoegen geeft, maar dat ik dit maal ben gekomen om mijn burgers en inwoners te onthalen. Een andere keer als ik weer kom, zal ik u bezoeken. Onder protest lieten zij dit zeggen en beloofden om de andere dag mijn gast te zijn. De regenten namen afscheid, en wij gingen om 6 uur naar mijn predikant die mij verzocht had om een kopje thee te komen drinken in zijn huis, omdat wij geweigerd hadden om bij hem te eten. Hij woont op het kerkhof aan de openbare weg, waar het mooi breed is. Om 6 uur begonnen de drie klokken te luiden, de trommel te slaan, en alle burgers kwamen in rijen bewapend achter het vaandel (dat zeer kostelijk is) en de trommelslager aan. Er was zo’n grote toeloop van mensen net als op de victorie dag van ‘hogstet’. Dit is nu de ceremonie die ik had toegestaan aan de burgers voor mijn inhuldiging, want ik wou niet dat men schieten zou als ik de heerlijkheid in kwam rijden, en daarom had ik deze vreugde op zondagavond toegestaan. Daar begonnen de verschillende salvo’s voor ons venster, en iedereen deed zijn best, de klokken met luiden, de trommel met slaan, het vaandel met zwieren, en de burgers met schieten. Dit duurde tot 8 uur toen de burgers ons lieten vragen of zij de eer mochten hebben ons thuis mochten brengen, wat wij goedkeurden onder voorwaarde dat zij niet schieten zouden. Hierop vertrokken wij van de dominee die ons thuis bracht. Het vaandel zwierde boven ons hoofd, de trommel daar stilzwijgend achteraan, en vervolgens de burgers twee aan twee met de snaphaan (2) op de schouder. Voor onze deur gekomen keerde ik mij om, en bedankte de brave burgerij voor de eer die zij mij hadden aangedaan door mij zo deftig in te halen en te verwelkomen. Vervolgens zei ik ‘burgers gaat u nu vrolijk maken op mijn gezondheid met een glas goed bier dat ik voor u bezorgd heb’, wat zij met plezier aannamen, mij bedankende voor de eer van mijn voorstel. Deze vreugde van de burgers duurde de hele nacht, en zij vermaakten zich ‘lustig vrolijk’ en haalden onze dienstboden om de nacht door te brengen.
Op maandag 26 juli om 2 uur kwamen de genodigde regenten en de predikant bij ons het middagmaal houden, waarbij ik ook verschillende vroedschappen had uitgenodigd, zodat we aan een lange tafel zaten met ongeveer 30 personen. De gasten waren ‘lustig vrolijk’ en dronken alle soorten die ons maar enigszins aangenaam kon wezen. Ik zat onder een mooi versierde kroon van ‘maegde palm’, zeer net opgemaakt met gouden en zilveren bloemen die de jonge dochters mij vereerd hadden om boven mijn hoofd te hangen gedurende mijn hele verblijf daar, en die ik ook mee naar huis heb genomen. Aan de tafel zittende vroeg de dominee mij toestemming om namens de burgerij een gedicht te mogen lezen. Ik gaf hem die vrijheid, en het gedicht werd voorgelezen. Het gedicht werd later gedrukt en is hierbij gevoegd.
Om 6 uur kreeg ik de boodschap van een bediende van de priester die in deze gemeente dienst doet (3), dat deze priester nederig verzocht de eer te hebben zijn respect te komen betuigen. Ik antwoordde dat ik hierop wou ingaan, maar dat ik nogal bezet was in de tijd, en dat ik om 10 uur in de avond zou gaan wandelen, en hem dan kom spreken. Ik weigerde om zijn bezoek aan mijn huis te ontvangen omdat de mensen daar zeer eenvoudig en serieus zijn en dat ik hen geen reden tot ergernis wilde geven. We gingen om ongeveer 10 uur, vergezeld van de twee secretarissen naar het huis van voornoemde priester. Hij ontving ons zeer beleefd en betuigde met buitengewone uitdrukking hoe blij dat hij was om in zijn hoge ouderdom het geluk had om mij te zien. Hij verzocht mij zijn dienst te mogen voortzetten, waarbij hij zei dat mijn grootvader en vader (4) hem die vrijheid al hadden gegeven. Hij bedankte mij dat ik hem dat ook vergunde, en verzocht mij ernstig dat zijn gemeente na zijn dood – hij was een man van zeventig jaar – ook dezelfde vrijheid mocht behouden. Ik zei hem dat ik tevreden was met de goede orde die hij hield onder de papisten, en in het geval dat zijn opvolgers dezelfde leiding hadden, dat ik het dan niet zou verhinderen, aangezien ik ervan verzekerd was dat God de Heer in alle religies de zijne had. Wij troffen daar een nette gedekte tafel met spijzen, waar wij ongeveer een uur onze tijd mee doorbrachten. De ‘paepse’ kerk die dicht bij zijn huis was, was netjes in orde om aan ons te laten zien. Wij vonden het heel schoon en redelijk groot. Deze was versierd met drie altaren naast elkaar, waarop 16 wassen kaarsen stonden die ter ere van onze komst aangestoken waren, wat er zeer deftig uitzag. De altaren waren verder kostbaar voorzien van verschillende gouden, zilveren en kristallen ornamenten, wat zo curieus stond dat het waard was om te zien. Zondag had de priester buitengewone muziek gehad ter ere van mijn komst. Er waren vier ‘klopjes’ (5) die op de kerk pasten en ons met de priester de kerk lieten zien. Sint Ursula met haar 11.000 maagden is de patrones van deze kerk. Wij gingen om 12 uur weer naar huis, nadat de priester ons alle geestelijke en lichamelijke zegeningen had toegewenst.
Op dinsdag 27 juli hadden wij de vrouwen van de regenten en van de dominee uitgenodigd om te eten, samen met de jonge dochters die mij de kroon vereerd hadden. Zij waren ‘lustig vrolijk’ en de jongelui zongen verschillende ‘soete’ liedjes, die zij speciaal gemaakt hadden op mijn eerste komst en intrede in mijn heerlijkheid. Zij hadden veel bewondering voor onze kleding die zij nooit zo prachtig gezien hadden, want wij waren dagelijks zo in orde alsof wij ter bruiloft zouden gaan. Zij namen afscheid en wensten ons alle goeds.
Op woensdag 28 juli gingen wij varen door mijn gemeente naar Krabbendam, waar ik ook met veel plezier werd ingehaald onder het lossen van de burgers hun geweer. Zij waren allen uitgelopen alsof men koning Karel de derde zouden zien, en riepen ‘wees welkom, de hemel zegene onze Vrouwe’ etc. Na wat te hebben rondgevaren en iedereen een goede dag gewenst hadden, keerden wij weer terug, en voeren overal door Warmenhuizen waardoor wij ongeveer drie uur werk hadden, omdat de gemeente ruim 1.200 morgen groot is. Wij hadden ook in Krabbendam een mandje met suiker amandelen meegenomen, welke wij van het begin van de huizen tot aan het einde toegooiden, wat met veel plezier aangenomen werd.
Op donderdag 29 juli hadden wij nog veel bezoek van vrienden van het huis van Warmenhuizen, waaronder enige waren die fraaie gedichten op mijn komst hadden gemaakt. Verder hadden wij het plezier om met de mensen van het huis te praten, waarin wij dagelijks verhinderd waren door de menigte van het bezoek.
Op vrijdag 30 juli besloten wij om te vertrekken, wel met veel spijt omdat we onze tijd in Warmenhuizen met genoegen hadden doorgebracht. De secretaris verzocht zeer sterk, met nog vele andere goede vrienden, om ons vertrek tot volgende week uit te stellen, maar omdat wij thuis moesten zijn stelden wij onze reis vast, in de namiddag om 5 uur. Wij waren weer voorzien van een goede doos met suiker amandelen om de kinderen toe te gooien als wij door het dorp wegreden. Nadat wij afscheid hadden genomen van de secretarissen met hun huisvrouwen, die zeer bitter ‘weenden’ omdat zij ons zeer liefhebben, stapten wij in de koets. Hier was de straat weer vol mensen, die mij allen een gelukkige reis wensten, en een lang leven etc. Wij gooiden ‘braaf’ suiker rond en vertrokken uit mijn dorp met zoetigheid. Wij reden weer door Schoorldam, waar al het volk op de been was, en iedereen verzocht mij in hun huis te komen, terwijl zij nooit hun Vrouwe gezien hadden, maar omdat wij in de avond in Alkmaar moesten zijn, hadden wij geen tijd om ergens aan te gaan. Daar stonden twee vrouwen die ieder een ‘brave Roemer wijn gereet hadden’, zeer netjes versierd met groente, die zij mij presenteerden. Ik nam deze met genegenheid aan en bedankte hen. Zij wensten mij gezamenlijk, als zijnde hun regerende Vrouwe, alle heil en zegen en een gelukkige reis, daarbij voegende dat zij mij in een ander jaar weer hoopten te zien, net als de burgers van Warmenhuizen ook betuigden.
Het zou mij onmogelijk zijn, ondanks dit grote verslag, te vertellen van alle goedheden, zoetigheden, eer, liefde en vriendschap, die mij bewezen is door de inwoners van Warmenhuizen, Krabbendam en Schoorldam. Ik zou alleen maar willen dat mijn goede vrienden het allemaal hadden bijgewoond. Ik ben voor altijd voldaan dat ik deze reis eindelijk ondernomen heb, omdat ik 4 à 5 jaren door mijn inwoners verzocht ben, en welke ontvangst en ontmoeting ik nooit vergeten zal. Ik heb opdracht gegeven dat het vaandel dat mij ingehaald heeft geplaatst zal worden in het koor van mijn kerk, ter nagedachtenis van mijn intrede. Vanaf Schoorldam reden wij over Schoorl en Bergen naar Alkmaar, waar wij de nacht verbleven met onze dienstmeid.
Op zaterdag 31 juli, om 4 uur in de morgen, vertrokken wij uit Alkmaar. We passeerden Heiloo, Limmen (en twee andere dorpen die wij tijdens de eerste reis niet gereden hadden, genaamd Castricum en Noorddorp), de Wijk Velsen, Santpoort, Haarlem, Bennebroek en Hillegom, en kwamen zo op Sandvliet god dank, behouden en gezond thuis, waar alles in orde was.
Zie hier het voornaamste van onze afgelopen reis naar Warmenhuizen, welke ik op papier heb gesteld op verzoek van enige goede vrienden, die behoefte hadden om ons wedervaren schriftelijk te kunnen vernemen. Ik hoop dat de lezer dit verhaal met net zoveel plezier zal lezen als ik het zelf geschreven heb, immers, ik wens dat het hem niet verdrieten mag.
- De oude secretaris Adriaen Jansz Glas was tot 1705 secretaris van Warmenhuizen en overleed in 1707. Zijn opvolger in 1705 was Cornelis Coningh.
- Snaphaan is een soort geweer.
- Dit zal de katholieke priester zijn geweest, waarschijnlijk Henricus Hulshorst die van 1667 tot zijn overlijden 1713 pastoor was in Warmenhuizen.
- Van 1645 tot 1671 was Constanteyn Sohier de Vermandois Heer van Warmenhuizen, en zijn zoon Nicolaas was dat van 1671 tot 1691
- In de 17e eeuw was het verboden naar de katholieke kerk te gaan. een klopje was een vrouw die aanklopte bij adressen waar katholieken woonden om door te geven op welke geheime plaats een eredienst gehouden zou worden.